Ministerie OCW publiceert 1e regeling personele bekostiging 2021-2022

Ministerie OCW publiceert 1e regeling personele bekostiging 2021-2022

02-04-2021 12:15

Het ministerie van OCW heeft de eerste regeling bekostiging personeel 2021-2022 gepubliceerd. De belangrijkste wijziging is dat prestatieboxmiddelen per 1 augustus 2021 op een andere wijze worden verstrekt: deels via de lumpsum en deels via een specifieke regeling voor professionalisering en begeleiding starters en schoolleiding.  

In de eerste regeling personele bekostiging 2021-2022 is nog niet de indexatie van de personele bekostiging op grond van de referentiesystematiek van 2021 verwerkt. Dit wordt zoals gebruikelijk in het najaar verwerkt in de tweede regeling. 

De referentieruimte wordt jaarlijks toegekend voor het compenseren van loonstijgingen en gestegen werkgeverslasten (denk aan premies voor pensioenen, arbeidsongeschiktheid, ziektekosten). De referentieruimte en de kostenstijgingen worden meegenomen bij de besprekingen voor een nieuwe cao voor primair onderwijs. Wanneer deze cao er komt is nog niet duidelijk, maar schoolbesturen kunnen ervan uitgaan dat er rekening wordt gehouden met de extra kosten in het kader van gestegen werkgeverslasten in 2021 . Dit betekent dus ook dat de toegenomen pensioenpremies per 1 januari 2021 kunnen worden gefinancierd vanuit de indexatie van de personele bekostiging op grond van referentiesystematiek 2021, die in het najaar 2021 in de personele bekostiging wordt verwerkt. 

Het deel van de referentieruimte dat niet nodig is voor premiestijgingen is beschikbaar voor loonstijgingen. Met dit percentage worden nog nadere cao-afspraken gemaakt met sociale partners. Schoolbesturen moeten er rekening mee houden dat hierdoor de personele kosten zullen stijgen. 

Dit geldt voor de nog onbekende referentieruimte over 2021, maar ook voor de referentieruimte van 2020 is niet volledig structureel ingezet. In 2020 is 0,65% van deze ruimte ingezet voor een eenmalige verhoging van de eindejaarsuitkering voor alle medewerkers. Over het structureel inzetten van deze 0,65% worden nadere afspraken gemaakt in de nieuwe CAO.  

Personeels- en arbeidsmarktbeleid 

Het bedrag per leerling voor personeels- en arbeidsmarktbeleid wordt per 1 augustus 2021 aangepast, doordat een deel van de prestatieboxmiddelen hieraan wordt toegevoegd.  

Eind 2020 werd duidelijk dat circa de helft van het budget in het kader van de prestatiebox wordt toegevoegd aan de lumpsum en dat circa de andere helft wordt verstrekt voor professionalisering en begeleiding startende leraren en schoolleiders. Dit is nu verwerkt in deze regeling. Hiermee is de prestatiebox in de reguliere regeling bekostiging komen te vervallen en wordt het budget als volgt verdeeld: 

De regeling professionalisering en begeleiding starters en schoolleiders geldt overigens voor schooljaren 2021-2022 en 2022-2023, maar het betreft wel structureel budget. In het laatste jaar zal worden bekeken in hoeverre dit budget kan worden toegevoegd aan de lumpsum. Voor de inzet van deze middelen moet een bestedingsplan ter instemming worden voorgelegd aan P-MR, nadat hierover gesprek heeft plaatsgevonden met bestuur, schoolleider en teams. Het is daarbij niet zo dat de middelen per se binnen de school moeten worden uitgegeven. Het kan zijn dat wordt besloten middelen op bestuursniveau in te zetten omdat zo meer bereikt kan worden op het gebied van professionalisering en begeleiding van startende leraren en schoolleiders.  

Werkdrukmiddelen 

Het bedrag per leerling voor het verminderen van werkdruk is onderdeel van het bedrag per leerling voor personeels- en arbeidsmarktbeleid. In de eerste regeling bekostiging 2021-2022 zijn de bedragen per leerling  als volgt vastgesteld: 

  • €252,78 per leerling in het basisonderwijs 
  • €397,17 per leerling in het speciaal basisonderwijs 
  • €505,56 per leerling in het (voortgezet) speciaal onderwijs 

Met het Convenant aanpak lerarentekort van 1 november 2019 is door middel van een kasschuif budget dat in 2023-2024 zou worden uitgekeerd naar voren gehaald en toegevoegd aan het budget voor 2020-2021 en 2021-2022. Van deze tijdelijke ophoging is een groter deel gegaan naar het gespecialiseerd onderwijs. Waardoor het bedrag per leerling in het SBO en (V)SO in 2020-2021 en 2022-2023 hoger ligt dan in het basisonderwijs. 

Een neveneffect van deze kasschuif is, dat er een dip in het macrobudget voor werkdrukmiddelen ontstaat voor de schooljaren 2022-2023 en 2023-2024. In de kamerbrief van 17 februari in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs heeft de minister nogmaals aangegeven dat OCW die dip eruit wil halen om de uitkering van werkdrukmiddelen op peil te houden. Ervan uitgaande dat dit lukt, en ervan uitgaande dat de huidige verhouding in bedrag per leerling voor SBO en (V)SO ten opzichte van het basisonderwijs wordt aangehouden, is de verwachting dat het bedrag per leerling in het kader van de werkdrukmiddelen zich als volgt over de schooljaren zal ontwikkelen (exclusief indexatie). 

Bron: PO-Raad